X
GO
nl-BEfr-FR
Ritnaalden

Ritnaalden

Algemene beschrijving

maandag 22 december 2014

Algemeen

Ritnaalden zijn de goudgele tot koperkleurige larven van kniptorren. Van de ongeveer 70 bekende soorten zijn 8 zeer schadelijk voor de landbouw. De belangrijkste zijn Agriotes lineatus, A. obscurus en A. spectator. De 6 tot 12 mm lange, lichtbruine tot bruinzwarte kevers zijn slank en langgerekt. Ze hebben hun naam te danken aan hun eigenaardig springvermogen. Als ze op hun rug terecht komen springen ze, door een bijzondere bewegingsinrichting tussen het 1ste en 2de borstsegment, door een knippende beweging op, en komen zo weer op hun poten terecht. Schade wordt alleen veroorzaakt door de langgerekte cilindervormige larven, die 2,5 tot ruim 3 cm lang kunnen worden. Ze hebben een opvallende gladde, harde huid, die uit chitine bestaat. 

 Ze richten schade aan in veel gewassen en kruiden. Ze blijken een voorkeur te hebben voor grassen en klaver, granen en maïs, bieten en aardappelen (in het bijzonder voor rassen waarvan de knollen een zachte weefselstructuur hebben). Vlas, koolzaad, lelies en peen worden over het algemeen in minder ernstige mate aangetast, terwijl ritnaaldenschade slechts sporadisch wordt aangetroffen in o.a. erwten, veldbonen en sluitkool.


Schadebeeld

Ritnaalden leven in de grond en vreten vanaf het derde larvale stadium aan alle onderaardse plantendelen. Bij aardappelen valt de vraat aan wortels en onderaardse stengeldelen vrijwel nooit op. De schade aan knollen is echter evident. Vooral onder droge omstandigheden knagen ze, soms talrijke, kronkelende gangen in knollen met een doorsnee van ca. 3mm. In de  gangen blijven de uitwerpselen achter, die op den duur een donkerbruine kleur krijgen. Ook jonge larven, die zich normaliter met dode organische stof voeden, tasten, om in hun vochtbehoefte te voorzien, bij droogte knollen aan. Na het einde van de droogteperiode hervatten, ze hun oude niet parasitaire levenswijze, slechts hun kleine, enkele mm’s diepe gaatjes in de knollen achterlatend. Deze ondiepe gaatjes worden vaak verward met de zgn. Rhizoc-pitjes” veroorzaakt door Rhizoctonia solani. “Rhizoc-pitjes” kunnen echter makkelijk van vraat door ritnaalden worden onderscheiden doordat bij “Rhizoc-pitjes” aan de randen nog duidelijke zichtbare schilresten aanwezig zijn, terwijl de door ritnaalden veroorzaakte gaatjes meestal scherp begrensd zijn. 
ritnaalden

 

 

Levenswijze

In het voorjaar komen de kevers uit hun winterkwartieren. Na de paring zoeken de wijfjes voor het afzetten van de eieren vers toebereide grond met oppervlakkige losse bodemomstandigheden. Eieren en larven zijn gevoelig voor direct zonlicht en droogte. 
Kunstweiden, graslanden en voedergewassen als klaver bieden gunstige omstandigheden voor voortplanting en ontwikkeling van de larven van de kniptor. De ca. 200 tot maximaal 350 eieren per wijfje worden in juni en juli in de grond gelegd , waarna na ca. 4 tot 5 weken de jonge larven uitkomen. Afhankelijk van de weersomstandigheden en het voedselaanbod  duurt het larvestadium 3 tot 5 jaar. Voedsel is rijkelijk aanwezig in grasland en ernstig veronkruid akkerland en wordt waarschijnlijk ook daarom door kniptorren geprefereerd voor de eierafzet. Onder normale omstandigheden voeden de jonge ritnaalden zich tot in de herfst van het 2de jaar voornamelijk met dood organisch materiaal. Echter, om bij droogte in hun vochtbehoefte te voorzien, vreten deze jonge larven evenals de kevers ook aan plantendelen. 
Kevers en larven van alle stadia overwinteren in de grond op ca. 25cm onder het maaiveld. In het voorjaar komen ze weer naar boven. De larven leven in hun 3de, 4de en eventueel 5de levensjaar tot eind juni parasitair op planten; daarna beginnen ze aan een rustfase. Daarna verpoppen de ritnaalden zich in augustus in de grond op 10 tot 30 cm diepte in het zogenoemde poppenleger. Na 10 tot 14 dagen komen de kevers uit. Ze overwinteren overwegend in hun poppenlegers en begeven zich het volgend voorjaar eind april/mei naar de oppervlakte. 

 

Voorkomen/Bestrijding

Schade door ritnaalden is vooral te verwachten in gescheurd grasland, na groenbemestingsgewassen, na groene braak en na toediening van stalmest. En het achterlaten en inwerken van stro. Vroeger, na het direct onderploegen van de zode werd schade vooral verwacht in het tweede gewas na het scheuren. Dit hangt samen met de aanwezigheid van grote hoeveelheden levend plantenmateriaal dat slechts langzaam afsterft en waarop de ritnaalden zich blijven voeden. 
Thans door de introductie van het kapot freezen gaat de grasmat veel eerder te gronde en stappen de ritnaalden veel sneller over op het nieuwe gewas. Na freezen van de zode voor het ploegen moet er daarom rekening mee worden gehouden dat ook het eerste gewas na scheuren reeds flink kan worden geschaad. Vermijd daarom aardappelteelt direct na het scheuren van grasland. Op percelen waarvan wordt vermoed dat ritnaalden schadelijk kunnen zijn kan een grondbehandeling met één van de daarvoor toegelaten middelen worden uitgevoerd. Omdat in groeiende gewassen de bestrijding van ritnaalden niet mogelijk is kan deze behandeling alleen voor het poten worden uitgevoerd. Natuurlijke vijanden van ritnaalden zijn: hoenderachtigen, kraaien, spreeuwen en vele andere vogels, mollen en padden.

Bron: Aardappelziektenboek, A. Mulder, herziene uitgave 2008
Print

Comments are only visible to subscribers.