X
GO
nl-BEfr-FR
Koude - en vorstschade

Koude - en vorstschade

Algemene beschrijving

jeudi 20 décembre 2012

Algemeen

Tijdens het groeiseizoen kunnen temperaturen rond en beneden het vriespunt het loof meer of minder ernstig beschadigen. Er is sprake van koudeschade als het blad onderkoeld raakt, maar nog niet bevriest (zich geen ijskristallen vormen); van vorstschade als er sprake is van meer of minder ernstige bevriezingsverschijnselen. Bij bevriezen ontstaan ijskristallen die in feite de schade aan betrokken cellen en weefsels veroorzaken. 

Koude- en vorstschade komt het eerst en vaak alleen voor aan perceelsranden en wordt vooral waargenomen op luwe plaatsen, op sterk humeuze plekken in percelen en in laagten. Afhankelijk van de mate waarin en het tijdstip waarop de bevriezingsverschijnselen zich in het groeiseizoen voordoen wordt de ontwikkeling van het gewas in meer of minder ernstige mate vertraagd of teruggezet. Bij de teelt van pootgoed kan selectie en keuring door de beschadiging van het gewas bemoeilijkt zijn of zelfs onmogelijk. Na het afrijpen van het gewas kunnen knollen in de rug door uitstraling onderkoeld (<10°C) raken, waardoor ze bij rooien, transport en inschuren zeer gevoelig worden voor rooierslag en inwendige beschadiging. 


Koudeschade
In het loof komt koudeschade tot uiting als het geheel of gedeeltelijk geel verkleuren van de bladeren van jonge planten. Omdat het aan de grond het koudst is, komen deze symptomen het eerst voor aan de onderste bladeren. Er bestaan aanzienlijke rasverschillen in tolerantie voor beschadiging door onderkoeling.

 

Vorstschade

Het eerst bevriezen de deelweefsels (meristemen), omdat die het meest gevoelig zijn voor beschadiging. Bij temperaturen van -1.5 tot -2°C kunnen delen van het deelweefsel van jonge uitgroeiende blaadjes selectief worden beschadigd. Verder uitgroeiend nieuw gevormd blad wordt enigszins misvormd en kan een wat kroezig uiterlijk aannemen. Dit laatste symptoom kan makkelijk worden verward met dat van groeistofschade door MCPA. In het loof komt schade door nachtvorst algemeen voor als de temperatuur van de lucht op gewashoogte waarden bereikt van -2°C of lager. In het veld ontstaat vaak een grillig beeld. In laagten en op plaatsen met veel organische stof wordt het gewas ernstiger beschadigd dan in de hoger gelegen en zandiger gebieden of perceelsgedeelten. Bij lichte nachtvorsten (-2 tot -5°C) worden alleen de bovenste en/of de buitenste blaadjes van de plant beschadigd. Bij zware nachtvorst kan het gewas tot in de grond afvriezen. Te beginnen bij de bladranden bevriest het celsap, waardoor cellen en weefsels ten gronde gaan. Na ontdooien worden de bevroren weefsels slap en verkleuren via vuilgroen aanvankelijk bruinzwart; na uitdrogen worden ze bruin., en kan dan met aantasting door Phytophthora worden verward. Later verkleurt het beeld naar wit. Naarmate de tijdsduur met lage temperaturen toeneemt en/of de temperaturen lager worden neemt de beschadiging van de planten ernstiger vormen aan. Hergroei heeft plaats vanuit de okselknoppen van niet bevroren stengeldelen. Verschillen voor gevoeligheid voor bevriezing van het loof zijn voor de huidige rassen zéér gering. 

Knollen in de grond kunnen tegen het eind van de veldperiode door koude en vorst worden beschadigd en geheel te gronde gaan. Bij bodemtemperaturen van 8°C en lager worden zelfs goed uitgerijpte en afgeharde knollen extreem gevoelig voor beschadiging  bij rooien, vervoer en inschuren, wat tot uiting komt in de vorm van rooierslag en inwendige kneuzingen (stootblauw). Bij bodemtemperaturen van 3 °C en lager wordt het knolweefsel beschadigd en ontwikkelen zich symptomen van koudeschade. 

 

Voorkomen/Bestrijden

Bij kans op nachtvorst dienen grondbewerkingen als schoffelen en aanaarden van aardappelgewassen te worden uitgesteld. Door het gewas voor en tijdens nachtvorst te beregenen kan de kans op bevriezing en de mate waarin het gewas bevriest worden beperkt. Uitgerijpte gewassen dienen tijdig, d.w.z. voor november, te worden gerooid. De teelt van late rassen moet zo worden ingericht dat het gewas tijdig kan afrijpen. Daarom dient zeker bij late rassen een (te) royale stikstofgift, die de afrijping sterk kan vertragen, te worden vermeden. 

 

Bron: Aardappelziektenboek, A. Mulder en L.J. Turkensteen, herziene uitgave 2008


 

Print
Tags: vorst koude
Comments are only visible to subscribers.