Een aardappelgewas neemt tijdens de periode van loofontwikkeling een grote hoeveelheid stikstof op die nadien grotendeels getransporteerd en vastgelegd wordt in de knollen. Het deel dat achterblijft in het loof, komt bij oogst terecht in de grond en bepaalt mee de reststikstof.
Het vermogen van een aardappelgewas om efficiënt stikstof uit de bodem te benutten, is laag als gevolg van het ondiepe wortelstelsel van aardappelen. Daardoor is een ruim stikstofaanbod nodig voor optimale opbrengsten. Overdadige stikstofbemesting leidt echter tot kwaliteitsproblemen en té veel reststikstof.
220 eenheden stikstof
Bij een opbrengst van 50 ton/ha nemen de aardappelknollen gemiddeld 170 kg stikstof op; de totale opname (loof + knollen) bedraagt gemiddeld 220 kg N/ha. Voor fosfaat, kali en magnesium bedraagt de totale opname respectievelijk 68 kg P2O5, 428 kg K2O en 44 kg MgO.
Deze behoefte kan voor een groot deel met mengmest ingevuld worden mits voldaan wordt aan enkele belangrijke eisen: de samenstelling van de dierlijke mest moet gekend zijn en de toediening op het perceel moet homogeen gebeuren.
Bemestingsproeven hebben lang geleden al aangetoond dat drijfmest zeer goed kan ingepast worden in de aardappelteelt, mits een beredeneerde toepassing. Bij het gebruik van varkensdrijfmest zal de hoeveelheid fosfaat per hectare de beperkende factor zijn, gezien de huidige MAP-normen. Bij rundveedrijfmest ligt de verhouding gunstiger.
Alles met mate
Het stikstofaanbod heeft een grote invloed op de kwaliteit van de aardappel. Het drogestofgehalte van aardappelen - en dus het onderwatergewicht - neemt af naarmate de stikstofbemesting groter is. Algemeen maakt het niet uit of deze stikstof afkomstig is uit minerale dan wel organische mest. Wel is het zo dat er een duidelijk jaareffect is: de groei van het gewas en de stikstoflevering door de bodem spelen sterk mee. In jaren met veel mineralisatie in augustus, komt de vrijstelling van stikstof uit de bodem te laat. Het gewas heeft op dat moment geen extra stikstof meer nodig. De opbouw van het drogestofgehalte kan hierdoor in het gedrang komen. De onderwatergewichten blijven dan laag of doorwassymptomen worden versterkt.
Wat betreft kook- en bakkwaliteit worden bij een bemesting volgens advies geen verschillen vastgesteld tussen een stikstoflevering uit minerale of dierlijke meststof.
Om beredeneerd te bemesten, kan vóór het planten drijfmest worden toegediend en ten vroegste 4 weken later een stikstofstaal genomen worden dat zal bepalen hoeveel minerale mest er moet bijgegeven worden.
Meer financieel rendement
De beredeneerde toediening van drijfmest in de aardappelteelt heeft een duidelijke positieve weerslag op het financieel rendement van de stikstofbemesting.
Uit de meerjarige demonstratieproeven op verschillende locaties blijkt een N-bemesting volgens advies met de N-indexmethode het hoogste financieel rendement te geven. Het weglaten van de stikstofbemesting leidt tot een belangrijke financiële minopbrengst, die nog meer uitgesproken is indien men het verlies aan frietaardappelen (sortering +50 mm) in rekening brengt.
Een gedeeltelijke of gehele vervanging van de minerale stikstof door stikstof uit drijfmest, bij een N-dosis volgens advies, verhoogt het financieel rendement, zelfs zonder rekening te houden met vergoedingen voor drijfmest. Met de huidige dure prijzen voor minerale mest, zal dit rendement alleen maar verder stijgen. Overbemesting doet het rendement weer dalen, zelfs zonder rekening te houden met een mogelijke kwaliteitsdaling (bvb. lager onderwatergewicht).
Jaareffecten
De weersomstandigheden spelen een grote rol bij de toepassing van drijfmest in de aardappelteelt en de stikstofhuishouding in het algemeen. Vooreerst is de bodemgeschiktheid in het voorjaar belangrijk om drijfmestinjectie toe te laten zonder nadelige gevolgen voor de structuur. Op zwaardere gronden kan dat al eens een probleem zijn, en kunnen de voordelen van de drijfmesttoepassing teniet gedaan worden door structuurschade. Overvloedige neerslag kan reeds gedeeltelijk uitspoeling van de minerale N teweegbrengen tussen tijdstip van injectie en (verlaat) planten. Vocht en temperatuur in het voorjaar bepalen vervolgens de vrijstelling van stikstof uit de organische stof in de bodem en de opname door het gewas.
Na de oogst is er de vrijstelling van stikstof uit de oogstresten en een al dan niet aanzienlijke najaarsmineralisatie. Kortom de jaarinvloed op het nitraatresidu (reststikstof) komt door verschillende processen tot stand.
Varkens- versus runderdrijfmest
Beide mesten kunnen zonder problemen toegepast worden in de aardappelteelt. Met varkensdrijfmest wordt verhoudingsgewijs echter meer fosfor aangebracht dan met runderdrijfmest. In het huidige mestdecreet mag geen fosfor toegediend worden uit minerale meststoffen (uitgezonderd 20 eenheden als startfosfor).
Uit proeven, voornamelijk met maïs, is gebleken dat N uit runderdrijfmest trager vrijkomt dan N uit varkensdrijfmest. Voor aardappelen, die normaliter vrij vroeg in het seizoen de N nodig hebben kan dit resulteren in een kleinere N-opname (bij droogte in de periode van opname).
Het chloridegehalte van runderdrijfmest is hoger dan dat van varkensdrijfmest. Té hoge chloridetoediening kan leiden tot zoutschade. Bij normale dosissen (runder)drijfmest worden geen overdreven hoeveelheden chloride toegediend, dus is zoutschade dan niet aan de orde.
In onderstaande tabel staat de gemiddelde samenstelling (kg/1000l) voor verschillende soorten drijfmest.