X
GO
nl-BEfr-FR
Actuele berichten
Groenbedekkers: een vast onderdeel van het teeltplan

Groenbedekkers: een vast onderdeel van het teeltplan

Cursus boer en bodem (les 2)

woensdag 23 maart 2022

Groenbedekkers vormen steeds meer een vaste waarde binnen de teeltrotatie. Ze bieden heel wat landbouwkundige voordelen en zitten verweven in diverse wetgevingen. We zetten de voornaamste eigenschappen en aandachtspunten even op een rijtje.

 

Vanggewas, nateelt of groenbemester

Groenbedekkers zijn gewassen die geteeld worden met als hoofddoel de bodem bedekt te houden in de periode na de oogst van de gewassen. Afhankelijk van de functie waarin de groenbedekker gebruikt wordt krijgt deze een andere naam. Men spreekt van een “vanggewas” indien het gaat om een niet-vlinderbloemige groenbedekker uit de Vlaamse lijst groenbedekkers die (na de oogst) overgebleven stikstof uit het bodemprofiel kan opnemen. Een vlinderbloemige groenbedekker is volgens het Mestdecreet geen vanggewas, maar wel een nateelt. Een “nateelt” is de teelt die na de hoofdteelt in hetzelfde jaar op het perceel verbouwd wordt. Elk vanggewas is per definitie dus ook een nateelt, maar niet elke nateelt is een vanggewas. Denk maar aan wintergroenten of wintergranen. Een groenbedekker wordt een “groenbemester” genoemd als deze wordt ondergewerkt of vernietigd en de opgenomen voedingselementen gedeeltelijk opnieuw vrijgesteld worden.

 

Groenbedekkers in de wetgeving

Groenbedekkers komen we  minstens drie keer tegen in de wetgeving: ter voorkoming van erosie, als maatregel voor vergroening (EAG) en als vanggewas in MAP6.

Voor wie percelen heeft in erosiegevoelige gebieden, kunnen groenbedekkers een oplossing bieden om geheel of gedeeltelijk aan de vooropgestelde maatregelen te voldoen. Op paarse percelen (zeer hoog erosiegevoelig) kunnen groenbedekkers dienen als basismaatregel in combinatie met erosiebestrijdingswerken of een teelttechnische maatregel en/of bufferstroken. Op rode percelen (hoog erosiegevoelig) kan een groenbedekker na granen volstaan. In andere teelten moet de groenbedekker op rode percelen gecombineerd worden met een teelttechnische maatregel of met een bufferstrook. Groenbedekkers ingezaaid ter preventie van erosie moeten aangehouden worden tot 31 december.

Mengsels van groenbedekkers vormen ook een mogelijkheid om te voldoen aan het ecologisch aandachtsgebied (EAG) dat elke landbouwer met meer dan 15 ha bouwland moet aanleggen (behalve bij vrijstelling). Opgelet, voor elke hectare groenbedekker die wordt ingezaaid, telt slechts 0,3 ha mee voor EAG. De uiterste inzaaidata variëren per landbouwstreek (polder: 20/08, leemstreek: 1/10 en zandleem: 1/11). De uiterste data voor aanhouding zijn in polder 15/10, in leemstreek 30/11 en in zandleem 31/01.

In het kader van MAP6 kunnen groenbedekkers ook ingezet worden als vanggewas. In gebiedstype 1, 2 en 3 is inzaai vóór 15/09 verplicht (behalve in polder) na alle teelten die vroeg (vóór 31/08) geoogst worden. Daarnaast moeten telers met percelen in gebiedstype 2 en 3 elk jaar een vooraf vastgesteld doelareaal vanggewassen realiseren. Ook hiervoor komen (niet-vlinderbloemige) groenbedekkers in aanmerking. Deze moeten worden ingezaaid vóór 15 september of vóór 15 oktober in het geval van late aardappelen en mais. De uiterste data voor aanhouding zijn in polder 15/10, in leemstreek 30/11 en in zandleem 31/01.

 

Soorten

Groenbedekkers zijn onder te verdelen in 3 grote groepen: bladrijke, grasachtige en vlinderbloemige groenbedekkers. Voorbeelden van bladrijke groenbedekkers zijn gele mosterd, bladrammenas, bladkool en facelia. Ze beschikken over een snelle en uitgesproken bovengrondse groei en nemen veel stikstof op. Ze zijn zeer vorstgevoelig en ondergaan een snelle vertering. Dit heeft als gevolg dat er een vroege stikstofvrijstelling kan plaatsvinden. Grasachtige groenbedekkers zoals Italiaans raaigras, rogge en Japanse haver zijn gekenmerkt door een vlotte opkomst met een hoge maar langzame stikstofopname door de plant. Ze zijn minder vorstgevoelig en ondergaan een trager vertering en geven hun stikstof later vrij. Door hun grote wortelontwikkeling hebben ze een grote bijdrage aan het organische stofgehalte in de bodem en kunnen ze de bodemdeeltjes goed bij elkaar houden waardoor de bodem minder snel verslempt. Ideaal voor op erosiegevoelige percelen. De vlinderbloemige groenbedekkers zoals klaver, wikke en lupine beschikken zoals de bladrijke over een snelle en uitgesproken bovengrondse groei, zijn zeer vorstgevoelig en stellen snel hun stikstof opnieuw vrij. Daarnaast beschikken ze over het vermogen om stikstof te binden vanuit de lucht. Zo kunnen ze een aanvulling bieden op de stikstofbemesting. Afhankelijk van de doelstelling van de groenbedekker die u wil inzaaien, kan u kiezen voor een bepaalde soort groenbedekker of opteren om een mengsel van verschillende soorten samen te stellen.

 

Belang voor de bodem

Groenbedekkers kennen vele voordelen. Als ze fungeren als vanggewas kunnen ze de reststikstof in de bodem na het oogsten van de hoofdteelt tijdelijk opnemen en vastleggen. Op deze manier vermijd je uitspoeling naar diepere grondlagen. De stikstofopname varieert afhankelijk van het type groenbedekker en de ontwikkeling van het gewas. Een vuistregel waar rekening mee gehouden kan worden, is dat kruisbloemigen per centimeter gewas 0.5 kg N/ha opnemen, grassen 1 kg N/ha en vlinderbloemogen 1.5 kg N/ha. Hoe vroeger een groenbedekker ingezaaid wordt, hoe meer kans dat de groenbedekker heeft om goed te ontwikkelen, hoe hoger de opname van stikstof kan zijn. Indien te laat ingezaaid wordt of in slechte omstandigheden, gaat de groenbedekker zijn doel voorbij en ondervindt men meer nadelen dan voordelen. De hoeveelheid stikstofvrijstelling na de vernietiging van het vanggewas hangt af van het type groenbedekker, ontwikkeling, tijdstip van onderwerken en temperatuur en vochtgehalte in de bodem.

Het onderwerken van een groenbedekker draagt bij aan een verhoging van het bodemorganisch stofgehalte en dus aan een betere bodemkwaliteit. Ook hier hangt dit af van het soort groenbedekker en de ontwikkeling ervan. De aanvoer van organische stof voedt bovendien ook het bodemleven. Daarnaast dragen groenbedekkers bij aan erosiepreventie; ze bedekken de bodem, bouwen organische stof op én houden met hun wortels de bodemdeeltjes vast. Bij een tijdige en correcte inzaai van snelgroeiende groenbedekkers kunnen ze ook de onkruidontwikkeling op het veld afremmen én ze kunnen ingezet worden ter bestrijding van schadelijke nematoden. Hierbij is het van belang om te weten welke nematoden in het perceel aanwezig zijn en of ze een bedreiging vormen voor de teelten. Vraag steeds raad aan een gespecialiseerde voorlichter om u het juiste advies te kunnen geven over welke groenbedekker (op cultivarniveau) u kan inzetten op uw percelen.

 

De juiste groenbedekker kiezen

Het is belangrijk om de juiste groenbedekkers te kiezen voor uw bedrijf. Hou bij de keuze van de groenbedekker steeds rekening met de plantenfamilies binnen de teeltrotatie. Indien kolen in de rotatie aanwezig zijn vermijdt u best alle kruisbloemige groenbedekkers zoals gele mosterd of bladrammenas om ziekteoverdracht te voorkomen. Informeer zeker ook naar knolvoetresistente rassen. Kijk in de teeltrotatie ook na vanaf wanneer het mogelijk is om groenbedekkers in te zaaien en stem uw keuze hierop af. Wat is het doel van de groenbedekker die u wil inzaaien? Wanneer is het voor de volgteelt interessant dat de stikstof opnieuw vrijgesteld wordt? De Demeterool kan u helpen om inzicht te krijgen welke groenbedekkers en bemestingspraktijk op lange termijn in uw teeltrotatie een bijdrage leveren aan het organische koolstofgehalte in de bodem. Maar ook de bodem zelf is een belangrijke factor in de keuze van je groenbedekker. Een profielput (zie foto hieronder) levert inzicht in de effecten van reeds uitgevoerde bodembewerkingen en vormt de basis voor de juiste keuze van groenbedekker gecombineerd met bodembewerkingen die veranderingen kunnen doorvoeren in je bodemprofiel.

Mengsels van groenbedekkers combineren de voordelen van de verschillende groenbedekkers, mits hier doordacht mee omgegaan wordt. Door variatie te steken in de bewortelingsdiepte is doorworteling in de verschillende bodemlagen mogelijk. Door rekening te houden met verschillen in opkomst, snelheid van ontwikkeling en vorstgevoeligheid kan overwoekering voorkomen worden. Door het aandeel van trager groeiende soorten te verhogen, verlaag je de kans op overwoekering. Ook variatie in stikstofnalevering is een mogelijkheid binnen een mengsel. Bij de keuze van een mengsel is het eveneens belangrijk het doel ervan altijd voor ogen te houden.

 

Aandachtspunten inzaai

Indien men vroeg kan inzaaien onder ideale omstandigheden, kan men de minimale zaaidichtheid gebruiken en op deze manier kosten besparen. Onder minder gunstige omstandigheden moet de zaaidichtheid verhoogd worden. Indien men kiest om de groenbedekker te gebruiken voor aaltjesbestrijding moet steeds de maximale zaaidichtheid gehanteerd worden. Hou rekening met de aanbevolen uiterste zaaidatum van de groenbedekkers en pas aan naargelang de omstandigheden.

Tijdens het zaaien van mengsels is het belangrijk om de zaaibak regelmatig te controleren om te checken of er geen ontmenging van de zaden is opgetreden. Indien dit het geval is, moet er opnieuw gemengd worden voordat er verder ingezaaid wordt.

Hou rekening met een mogelijke tijdelijke toename van stikstof in de bodem na het zaaien van de groenbedekker. Door het uitvoeren van grondbewerkingen voorafgaande aan het zaaien komt er zuurstof in de bodem wat kan leiden tot een verhoogde mineralisatie. Afhankelijk van het type groenbedekker (snelgroeiend of niet) kan deze de vrijgestelde stikstof al dan niet onmiddellijk benutten.

 

Lore Lauwers, PCG en Ilse Eeckhout, PCA

 

Artikel in de reeks ‘boer en bodem’ met de steun van de provincie Oost-Vlaanderen (Steunpunt Erosie).

Print
Tags: